Tagarchief: Nederlands-Indië

De radiorede van een prinselijke deserteur.

Terwijl in Nederlands-Indië de gevechten met het Japanse leger nog in volle gang waren, hield prins Bernhard op vrijdagavond 6 maart 1942  voor Radio Oranje in zijn beste Nederlands een toespraak tot de rijksgenoten in het verre Indië. Alsof ze daar 12.000 km verderop, midden in een felle oorlog, rustig naar de zeer slecht te ontvangen oranjezender zaten te luisteren.
Bernhard, die in 1936 naast zijn officiersrang in Nederland tevens benoemd was tot officier van het Koninklijk Nederlands-Indische Leger (KNIL), vertelde dat hij gaarne hun strijd had willen meemaken, maar dat het van de regering niet mocht, en dat hij zich hierbij moest neerleggen.

01PBindie

Het is onbekend of Bernhards toespraak vanwege de chaos in Indië is ontvangen, maar in ieder geval wel in het bezette Nederland. Behalve de verstokte oranjeklanten werd Bernhards toespraak door veel Nederlanders zeer sceptisch ontvangen. Men was niet vergeten dat in de meidagen van 1940 – terwijl Nederlandse soldaten als leeuwen tegen de Duitsers vochten en er dagelijks honderden jonge jongens sneuvelden – deze ritmeester van het regiment Huzaren van Boreel lafhartig de benen had genomen. En nu zou hij samen met de KNIL-soldaten in Indië tegen de Jappen hebben willen vechten? Velen namen Bernhards woorden dan ook totaal niet serieus.
De deftige Haagse ‘De Residentiebode’ schreef daags na Bernhards toespraak op 7 maart 1942: ‘De Prins-Gemaal, die zich reeds eerder in 1940 tijdig in veiligheid stelde, schaamt zich niet thans voor de microfoon te treden en zijn afzijdigheid te vergoelijken met een beroep op de regering’.
En de Alkmaarsche Courant schreef twee dagen later: ‘Het is niet duidelijk waarom de Prins deze verklaring aflegde wanneer zijn voorgenomen plannen toch geen voortgang kunnen hebben. Velen, die tot het laatste moment aan de Grebbeberg en elders de strijd met de overmachtige vijand aanbonden, hadden het zeker gewaardeerd, als de Prins toen in Holland was gebleven en de gevaren van zijn soldaten te velde had gedeeld’.

Saillant detail is dat de rede van Bernhard daarna niet met het Wilhelmus werd besloten, maar met zang van een dameskoor. Alsof de leiding van Radio-Oranje als bij intuïtie voelde dat ons volkslied hier niet paste.

Zie ook: Over Veteranendag, de witte anjer en de Biesterfelder deserteur.

Gerard

Banda, de onwettige dochter van Mata Hari.

In mei 1952 werd bekend dat in oktober 1950 een 50-jarige Indische vrouw, genaamd Banda, wegens spionage door een Noord-Koreaans vuurpeloton was gefusilleerd. Volgens verscheidene bronnen zou zij een onwettige dochter van Mata Hari zijn geweest.

BandaFB

Banda zou rond 1900 in Banyu Biru (bij Semarang) zijn geboren uit een buitenechtelijke relatie van de destijds in Nederlands-Indië wonende Mata Hari met een hooggeplaatste Nederlands-Indische heer (informatie van de familie, 17 oktober 2017). Banda, die eigenlijk Joanna Louiza heette (niet te verwarren met Mata Hari’s wettige, in 1919, overleden dochter Louise Jeanne), werd na haar geboorte afgestaan aan een tante in Batavia, die familie was van Banda’s biologische vader.
Op 19 maart 1902 ging Mata Hari met haar man weer terug naar Nederland. Banda, die nog steeds bij haar tante woonde, bleef in Batavia achter. Pas na de executie van Mata Hari op 15 oktober 1917 in het Franse Vincennes kreeg de inmiddels 17-jarige Banda van haar tante te horen wie haar moeder was (volgens een andere bron zou Mata Hari vlak voor haar executie haar dochter zelf geschreven hebben).
Niet lang daarna kreeg de knappe Banda een verhouding met een 40-jaar oudere hoge Nederlandse functionaris, die een van de drie naaste medewerkers was van  Gouverneur-Generaal Johan Paul graaf van Limburg Stirum. Toen Banda’s minnaar in 1935 op 75-jarige leeftijd overleed, liet hij de inmiddels 35-jarige Banda een aanzienlijk vermogen na. Haar rijkdom bezorgde haar een vooraanstaande positie in het vooroorlogse Batavia met veel vrienden onder diplomaten, officieren en zakenlui.
Tijdens de Japanse bezetting wist Banda door haar Indo-Europese uiterlijk buiten de Jappenkampen te blijven en raakte actief betrokken in het verzet. Door haar charmes wist ze toegang te krijgen tot talrijke hoge Japanse officieren en burgerautoriteiten. Het was dan ook mede aan Banda’s activiteiten te danken dat de geallieerden kans zagen om agenten te droppen boven het door de Japanners bezette Sumatra.
Na de Japanse capitulatie werd ze echter door de Nederlands-Indische autoriteiten ervan verdacht voor de Indonesische nationalisten van Soekarno te spioneren en informatie over de Eerste Politionele Actie te hebben doorgespeeld, al ontbrak het harde bewijs hiervoor. Zij werd dan ook door de Inlichtingendienst van het KNIL, waar ze bekend stond als Banda MacLeod (de achternaam van Mata Hari’s vroegere echtgenoot), nauwlettend in de gaten gehouden. Zo zou zij in februari 1948 in het Bandungse Hotel Savoy Homann nog gedineerd hebben met kapitein Westerling, die toen met zijn Speciale Troepen vlakbij in Batujajar was gelegerd. Hoe die twee elkaar kenden is niet bekend. Feit is dat ook Westerling boven Sumatra was gedropt, maar pas een maand na de Japanse capitulatie. Het gesprek tussen Banda en Westerling – dat door iemand van de inlichtingendienst was afgeluisterd – was verre van aangenaam. Zij slingerde hem allerlei verwijten naar het hoofd vanwege diens optreden op Zuid-Celebes. Zo heeft ze letterlijk tegen hem gezegd: “Jouw optreden is net als een karbouw, dom en ondoordacht. Met meer politiek inzicht zou je hier meer bereiken”.
Na de Indonesische onafhankelijkheid in december 1949 ging Banda naar de Verenigde Staten, waar ze kort daarna door de CIA  werd gerekruteerd. Men had bij die organisatie namelijk nog steeds grote waardering voor haar verzetsactiviteiten tijdens de Japanse bezetting. Nadat Banda begin maart 1950 via China naar Noord-Korea was gegaan, werd ze niet lang daarna door een van haar contactpersonen verraden en zonder vorm van proces in oktober van dat jaar door een vuurpeloton gefusilleerd.

Gerard

 

De toenmalige Nederlandse regering gaf opdracht tot de productie van mosterdgas.

In 1937 werd, in opdracht van de toenmalige minister van Koloniën, in Batujajar (Nederlands-Indië) begonnen met de bouw van een fabriek met een productie-installatie voor mosterdgas.
In 1939 was de fabriek gereed en begon men met de productie van het gas met zijn lugubere herinneringen aan de massale dood en verminking op de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog.
Vlak voor de Japanse inval op Java in maart 1942 werd een voorraad van 45.000 liter mosterdgas opgeslagen in tanks in een bunker op het fabrieksterrein.  Aangezien de bunker uitstekend was verborgen hebben de Japanners het nooit ontdekt.
Nadat Nederland op 27 december 1949 de soevereiniteit over Nederlands-Indië had overgedragen aan Indonesië, heeft de Nederlandse regering onder het motto ‘wat niet weet, wat niet deert’ gezwegen over de bunker met het levensgevaarlijke strijdgas.
Pas in 1977 heeft de Indonesische regering om opheldering verzocht omdat was gebleken dat de grond bij de voormalige fabriek was verontreinigd en de vegetatie aangetast. Ook had de plaatselijke bevolking verteld dat er indertijd in een fabriek door de Nederlanders ‘iets verdachts’ werd geproduceerd.
In opdracht van de toenmalige minister van Defensie Scholten vertrok in 1978 in het diepste geheim een onderzoeksteam van het TNO naar Batujajar en werd in Nederland een speciale verbrandingsoven gebouwd dat met het marinebevoorradingsschip Hr.Ms. Poolster naar Indonesië werd getransporteerd. Van juni tot september 1979 zijn de TNO-chemici bezig geweest met het vernietigen van de 45.000 liter mosterdgas.
Nadat eind 1981 het een en ander in de publiciteit was gekomen, werd door het ministerie van Buitenlandse Zaken glashard beweerd dat Nederland in de jaren 1939-1942 geen internationale verdragen had geschonden door het mosterdgas te produceren.

Mosterd1

Mosterd2

Mosterd3

Gerard

De laffe moord op Rudolf Frühstück.

In mei 1940 meldde Berlijn dat in Nederlands-Indië een Duits staatsburger, genaamd Frühstück, zonder enige reden en zonder waarschuwing was doodgeschoten.

FruhWP

Nu is het een feit dat Frühstück, inderdaad op een laffe manier was doodgeschoten, maar ook dat hij voor de Nazi’s uit Duitsland was gevlucht. Dat was ook de reden dat hij in Nederlands-Indië terecht was gekomen. Maar daarover werd door Berlijn met geen woord gerept. Dat kwam ze natuurlijk niet zo goed uit………… Hierbij wat achtergrondinformatie:

Na de Duitse inval in Nederland op 10 mei 1940 werden op bevel van de Gouverneur-Generaal Tjarda van Starkenborgh Stachouwer in het voormalig Nederlands-Indië alle Duitse staatsburgers opgepakt. Hieronder bevonden zich Duitse  missionarissen, zeelui die met hun schepen in de havens lagen, maar ook alle Duitse joden. De gearresteerden werden geïnterneerd in uitgewoonde, van ongedierte wemelende, snikhete barakken op het eiland Onrust voor de kust van Batavia. En hier werd op 15 mei 1940 Rudolf Frühstück doodgeschoten.
Rudolf was een jonge Duitse jood die Duitsland was ontvlucht en via Singapore in september 1939 was doorgereisd naar Nederlands-Indië, in de veronderstelling dat hij daar veilig verder zou kunnen leven. Helaas! Ook hij werd op 10 mei 1940 door Nederlandse militairen opgepakt en samen met andere Duitse joden op het eiland ondergebracht in een aparte barak. De zogeheten ‘Jodenbarak’. Maar een paar dagen na zijn internering werd hij door een Nederlandse bewaker zonder enige waarschuwing van achteren met een welgemikt schot in de hartstreek doodgeschoten.
Wat was het geval: Rudolf stond namelijk met opgeheven hoofd naar een paar Indonesiërs te kijken die boven in een boom bezig waren met het afzagen van wat takken. Daarbij stond hij met één hand op een van de pijlers van de prikkeldraadversperring. En met deze hand was hij dus boven het verboden gebied gekomen, d.w.z. binnen de twee meter van de omheining……

Gerard

Op verzoek van prins Bernhard hebben honderden ex-Waffen-SS’ers in Indië gevochten.

Terwijl prins Bernhard, als bevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten, in september 1944 nog had opgemerkt dat gevangengenomen Nederlandse Waffen-SS’ers beter geëxecuteerd konden worden, kwam hij in 1946 bij minister van Oorlog Jo Meynen met het plan om deze lieden dienst te laten nemen bij de Koninklijke Landmacht om ze voor het herstel van het koloniale gezag naar  Nederlands-Indië te sturen.
Aangezien de Waffen-SS’ers nog steeds opgesloten zaten vanwege wandaden tijdens de oorlog zag minister Meynen aanvankelijk helemaal niets in het plan van de Prins, maar omdat Nederland steeds meer behoefte kreeg aan goed getrainde en ervaren frontsoldaten, die het op dat moment niet ter beschikking had, werd het toch maar in overweging genomen, mits ze geen lid waren geweest van de NSB. Dat blijkt uit regeringsdocumenten uit die tijd. In een memorandum aan minister-president Schermerhorn (PVDA) werd het totaal van de door de Duitsers geoefende Nederlandse soldaten geschat op rond de 30.000 man (Waffen-SS, NSKK en Kriegsmarine) en uit een rapport van het directoraat-generaal voor Bijzondere Rechtspleging uit 1946 bleek dat er van werd uitgegaan dat wie tot de elitetroepen van de Waffen-SS hadden behoord, als bijzonder ervaren en goede militairen werden beschouwd om bij te dragen aan de strijd tegen de ‘Indonesische extremisten’. Na een training van enkele weken in het hanteren van geallieerde wapens konden ze onmiddellijk tot actie overgaan, aldus het rapport.
Een paar maanden later maakten al tientallen Waffen-SS’ers, die een paar jaar daarvoor nog hun leven op het spel hadden gezet voor het in stand houden van Hitlers Derde Rijk, op Java al deel uit van een compagnie Grenadiers en Jagers dat onder bevel stond van luitenant-kolonel Taets van Amerongen.

SSindie1

Een oud-SS’er, die tot 1949 op Java diende, heeft later opgemerkt: “De werkplaats van de Militaire Transportdienst was exact een kopie van de werkplaats zoals ik die had meegemaakt in Jõhvi aan het Oostfront, hier ingericht door lui die het bij de Waffen-SS hadden geleerd”.
Ook had hij in zijn tijd in Indië een aantal van zijn voormalige Oostfrontkameraden teruggezien.

Hieronder de verklaring van de sergeant-KNIL Harry Hammelburg van de inlichtingendienst over de Waffen-SS’ers op West-Java.

Het moet rond de Eerste Politionele Actie geweest zijn, dus juli/augustus 1947. Ik was als inlichtingenman van het KNIL gedetacheerd bij de Grenadiers en Jagers in Tjibadak. Het was een onderdeel van de 7-December  Divisie. Op een ochtend zag ik een groep militairen gymnastiekoefeningen doen. Er viel mij iets gek op: onder hun oksel hadden ze allemaal een lelijk litteken. Ik vroeg aan één van die mannen wat dat was. Hij vertelde mij dat op die plek ooit een bloedgroep was getatoeëerd. Op mijn vraag waarom hij en zijn maats zo’n belangrijk gegeven hadden laten wegsnijden ging hij niet in. Een onderofficier die bij die groep hoorde gaf bij navraag een duidelijker antwoord: “Weet je dat niet?” zei hij verbaasd. “Dat zijn voormalige leden van de Waffen-SS. Daar was het verplicht je bloedgroep onder je oksel te laten tatoeëren. Ze zijn bij ons ingedeeld, maar er zitten er nog meer bij andere onderdelen. Ze doen hier dienst in plaats van hun straf uit te zitten”, zei de man zonder enige terughoudendheid. Bij de hoogste baas van de eenheid waar ik de ex-SS’ers had ontdekt, overste Taets van Amerongen, wekte ik grote woede op toen ik om opheldering vroeg: “Daar heb je niets mee te maken. Weg wezen!”, zei hij. Maar ik liet het er niet bij zitten en gelastte de marechaussee een onderzoek in te stellen en kreeg een bevestiging dat het hier inderdaad om voormalige leden van de Waffen-SS ging. Enkele weken later moest ik op de Generale Staf zijn in Batavia. Daar ontmoette ik kolonel Thomson, de rechterhand van generaal Spoor. Ook hij bevestigde het verhaal, maar liet daar onmiddellijk op volgen: “We kunnen hier niets aan doen. Dit is opdracht van Den Haag.” Hetzelfde antwoord dat de marechaussee mij had gegeven.

Harry Hammelburg
Inlichtingendienst NEFIS

Opmerking: Hammelburg, wiens joodse familieleden tijdens de oorlog in Europa allemaal zijn omgekomen, was in maart 1942 op Java door de Japanners krijgsgevangen gemaakt heeft daarna ternauwernood het vege lijf weten te redden bij het werk aan de beruchte Birma-spoorweg.

Gerard

De oorlogsverklaring van de Nederlandse ballingenregering werd door Japan terzijde gelegd.

Na de Japanse aanval op de Amerikaanse vlootbasis Pearl Harbor (7 december 1941) was Nederland het eerste land dat Japan de oorlog verklaarde. Dus nog eerder dan het aangevallen Amerika.
En dat terwijl Wilhelmina en haar ballingenregering – doordat ze met hun vlucht naar Engeland Artikel 21 van de Grondwet hadden geschonden – helemaal niet gerechtigd waren om andere landen de oorlog te verklaren. Klik hier voor meer bijzonderheden.

01a

01b

De oorlogsverklaring werd namens koningin Wilhelmina en haar ballingenregering op 8 december 1941 om 03:00 uur p.m. in Tokio overgebracht door de Nederlandse consul in Japan dhr. Jean Charles Pabst. Als reactie kreeg Pabst te horen dat de Japanse regering de Nederlandse oorlogsverklaring naast zich neer zou leggen, met de uitdrukkelijke mededeling dat alleen Amerika en Engeland (plus de Dominions) de vijanden waren.

02

03

Het korte antwoord van de Nederlandse regering was dat de oorlogsverklaring gehandhaafd bleef, om vrijwel direct daarna over te gaan tot de eerste oorlogshandelingen tegen Japan. Op 10 december 1941 werden ter versterking van de Britse troepen Nederlandse KNIL-eenheden en 9 Nederlandse Brewster 339D gevechtsvliegtuigen van de afdeling ML-KNIL naar Malakka gestuurd.

04

Inmiddels had ook de Nederlandse onderzeeboot Hr.Ms. O 16 onder commando van Luitenant ter zee A.J. Bussemaker (de grootvader van PVDA-politica Jet) pal na de Nederlandse oorlogsverklaring al 5 Japanse schepen beschadigd of tot zinken gebracht, namelijk de Ayatosan Maru (9788 ton), de Sakura Maru (7170 ton), de Tosan Maru (8666 ton), de Asosan Maru (8812 ton) en de Kinka Maru (9306 ton). Ondanks de Nederlandse oorlogshandelingen bleef een Japanse reactie nog steeds uit.

05

Pas op 19 december 1941 sloeg Japan voor het eerst terug met een bombardement op Pontianak (Borneo).

06

Terwijl de Nederlandse aanvallen al drie weken aan de gang waren, kwam Japan eind december 1941 met een laatste waarschuwing dat de vijandelijkheden direct moesten stoppen.

07

Toen daaraan geen gevolg werd gegeven landden in de nacht van 10 op 11 januari 1942 zesduizend Japanse militairen op Tarakan, een eiland ten noordoosten van Borneo.

08

09

Pas ruim twee maanden later (na de slag in Java Zee op 27 februari 1942) landden de Japanse troepen uiteindelijk op 1 maart 1942 op Java. Dat was dus bijna drie maanden na de Nederlandse oorlogsverklaring op 8 december 1941.

10

Na de Nederlandse overgave verklaarde de Japanse regering in Tokio “dat als de Nederlandse oorlogsverklaring was uitgebleven de Japanse strijdkrachten Nederlands-Indië niet zouden hebben aangevallen. Dat die oorlogsverklaring alléén zelfs nog geen aanleiding voor Japan zou zijn geweest om aan te vallen. Maar dat de agressieve handelingen van Nederland na 8 december 1941 de Japanse actie onvermijdelijk hadden gemaakt”.

Opmerking:

Saillant detail is dat na de Duitse bezetting in mei 1940 er – in opdracht van de Nederlandse ballingenregering in Londen – vanuit Nederlands-Indië nog steeds handel werd gedreven met Duitslands bondgenoot Japan. Pas in augustus 1941 werden er onder druk van Amerika geen exportvergunningen meer afgegeven en pas in oktober 1941 werd al het handelsverkeer tussen Nederlands-Indië en Japan stopgezet.

JapanHandel1941

Gerard

“Erger dan Hitler in 1940.”

Met een ‘blitzkrieg’ op de Midden-Javaanse stad Djokja begon in de nacht van 18 op 19 december 1948 de Tweede Politionele Actie. Om een snelle interventie van de VN-veiligheidsraad te bemoeilijken had minister-president Drees (PVDA) expres met de aanval gewacht totdat de VN met kerstreces was gegaan.

01

02

Op 22 december kwam de VN-Veiligheidsraad in spoedzitting bijeen. De aangesloten landen waren furieus en dr. Hodgson, de  Australische afgevaardigde, noemde het militaire optreden van Nederland “Worse than even Hitler did to the Netherlands in 1940” en Amerika dreigde zelfs met het stopzetten van de Marshall-hulp.

03

In het tijdschrift ‘Kroniek van de Week’ werd Hodgsons opmerking ook nog eens treffend geïllustreerd.

04

Zoals was te voorzien had Nederland dan ook op 24 december een resolutie aan zijn broek, waarin gesommeerd werd de vijandelijkheden onmiddellijk te staken. Desondanks ging het Nederlandse leger op Java nog door tot 31 december en op Sumatra zelfs tot 5 januari 1949. Toen was ook de beoogde gebiedsuitbreiding praktisch gerealiseerd. En een paar dagen later ging premier Drees doodleuk naar Indonesië om de veroverde gebieden te bezoeken, waardoor nogmaals de vergelijking met Hitler werd gemaakt. Zowel door de buitenlandse media als in de voormalige verzetskrant De Waarheid, de enige Nederlandse krant die fel gekant was tegen de koloniale oorlog in Indonesië.

05

06

Nadat bekend was geworden dat op 19 december 1948 vluchtende Indonesische burgers door Nederlandse vliegtuigen met mitrailleurs waren beschoten, publiceerde het voormalige verzetsblad De Vlam op 22 januari 1949 de onderstaande tekening van Wim van Wieringen op de voorpagina.

Vlam

Gerard

Kritiek op de vlucht van Wilhelmina in 1940 kostte uiteindelijk aan 56 Nederlandse mannen en vrouwen het leven.

Nadat in Nederlands-Indië bekend was geworden dat koningin Wilhelmina op 13 mei 1940 naar Engeland was gevlucht werd ieder vorm van kritiek keihard de kop ingedrukt. Zo zijn er destijds op last van het Nederlandse koloniale gezag 57 Nederlandse mannen en vrouwen zonder vorm van proces geïnterneerd omdat ze op de een of andere manier hun ongenoegen over de vlucht hadden laten blijken.
Nadat ze – nog steeds zonder proces – anderhalf jaar lang onder erbarmelijke omstandigheden gevangen hadden gezeten, werden ze na de Nederlands-Indische capitulatie op 9 maart 1942 (met uitzondering van de dienstplichtige soldaat Stulemeijer) door het Nederlandse gezag overgedragen aan het Japanse leger die de majesteitsschenners wederom interneerden in de beruchte Jappenkampen (de mannen zijn later als dwangarbeider tewerkgesteld aan de Pakan Baroe- en de Birma-spoorweg). Niemand van hen heeft de oorlog overleefd.

Opmerking: Tussen de Nederlandse oorlogsverklaring aan Japan op 8 december 1941 en de Japanse inval op Java op 1 maart 1942 heeft een grote groep Nederlandse burgers nog kunnen uitwijken naar het veilige Australië, maar vanwege hun internering door het Nederlandse koloniale gezag hebben de 56 majesteitssschenners daar geen kans voor gekregen. Het werd hun dood.

De ‘staatsgevaarlijke majesteitsschenner’ Stulemeijer.

Nadat de destijds in Soerabaja woonachtige 22-jarige dienstplichtige KNIL-soldaat Johannes Ernst Stulemeijer had vernomen dat koningin Wilhelmina de wijk had genomen naar Engeland had hij hevig teleurgesteld tegen zijn buurman H.W.B. Beekwilder uitgeroepen: “Nu komen die moffen binnen en neemt de koningin de benen!”. Vanwege deze “defaitistische” opmerking heeft de buurman hem aangegeven.
Stulemeijer: “Eensklaps stonden er 10 gewapende militairen, aangevoerd door kapitein Blecking, die mij gelastte met mijn handen omhoog mee te gaan. Daarna werd ik opgesloten in een snikhete cel van Fort Ngawi”.
Nadat de Nederlandse ballingenregering in Londen op 8 december 1942 Japan de oorlog had verklaard, biedt Stulemeijer – die inmiddels al anderhalf jaar zonder proces gevangen zit – zich aan om als militair Java te helpen verdedigen in geval van een Japanse invasie. Het verzoek wordt genegeerd en er gebeurt iets heel anders.
Op 21 januari 1942 wordt hij – samen met een grote groep leden van de Nederlands-Indische NSB – in Soerabaja ingescheept aan boord van het m.s. ‘Tjisadane’ die hem via Kaapstad naar Suriname zal brengen. “Vergeet de boten, de boeien en de reddingsvlotten”, krijgt hij aan boord van de ‘Tjisadane’ te horen van een marinier die hem moet bewaken. “Die zijn niet voor jou. Als er wat gebeurt, verzuip je als een rat, want jij verdient niet beter.” Stulemeijer, die tijdens de reis opgesloten zit in een grote stalen kooi in het voorschip, komt uiteindelijk op 1 maart 1942 in Paramaribo aan. Daar wordt hij geïnterneerd in het Nederlandse concentratiekamp ‘Jodensavanne’ (ook wel ‘De Groene Hel’ genoemd), waar hij jarenlang onder erbarmelijke omstandigheden geïnterneerd zal blijven.
Als op 5 mei 1945 Nederland is bevrijd moet Stulemeijer aanwezig zijn als in het kamp de Nederlandse driekleur wordt gehesen en het Wilhelmus ten gehore wordt gebracht. De verzwakte Stulemeijer krijgt van een Nederlandse marinier te horen dat als hij tijdens de hele ceremonie niet stram in de houding blijft staan er op hem geschoten zal worden. Ruim een jaar na de oorlog wordt Stulemeijer op 15 juli 1946 met het m.s. ‘Boissevan’ naar Nederland gevaren en, nadat het schip op 6 augustus 1946 in Amsterdam heeft afgemeerd, zonder verdere toelichting in vrijheid gesteld. Ruim 6 jaar na zijn arrestatie ziet hij ook zijn vrouw en dochtertje terug. Mevrouw Stulemeijer wist niet eens dat haar man nog leefde. Het Nederlandse Rode Kruis had hem namelijk als ‘verdronken’ opgegeven!………
Later heeft Stulemeijer nog getracht eerherstel te verkrijgen. Op zijn vraag waarom hij destijds geïnterneerd was geworden, kreeg hij ten antwoord: “U werd potentieel staatsgevaarlijk geacht en daarom vastgezet”.
Stulemeijer: “Ik heb geprobeerd recht te verkrijgen. Ik heb in zelfs een proces aangespannen tegen de Nederlandse staat. Het mocht niet baten.”

Gerard (informatie van J.E. Stulemeijer, 1977).

Stulemeyer

StulemTK

Zie ook mijn artikel:

De “plotselinge” vlucht van koningin Wilhelmina en haar regering in mei 1940 was al vanaf november 1939 voorbereid.

Nederlandse regering had lak aan de Grondwet.

Toen Nederland na de bevrijding in 1945 als eerste land ten oorlog trok, werden Nederlandse dienstplichtigen – veelal tegen hun zin – door de toenmalige regering gedwongen naar Nederlands-Indië gestuurd. Dit ondanks dat het in strijd was met artikel 192 van de Grondwet dat namelijk bepaalde dat Nederlandse dienstplichtigen slechts met hun eigen toestemming mochten worden uitgezonden naar overzeese gebiedsdelen. Pas op 4 augustus 1947 was de wet gewijzigd en onder nummer H293 in het Staatsblad afgedrukt. En pas vanaf dat moment was het dus rechtsgeldig om dienstplichtige soldaten overzee te sturen, maar toen waren er al duizenden dienstplichtigen in Nederlands-Indië en inmiddels honderden van hen gesneuveld of zwaar verminkt in deze koloniale oorlog. Met de wijziging van artikel 192 van de Grondwet werd ook meteen de dienstplicht verlengd van elf maanden naar drie jaar om de jongens langer in Nederlands-Indië te kunnen houden, want “Indië verloren, rampspoed geboren”, was indertijd het credo.

01

02

03

Een figuur die in 1946 zeer actief was met het verwijzen naar artikel 192 van de Grondwet was de oud-verzetsman professor Johan Willem Pootjes. Met het bewuste artikel van de Grondwet in zijn hand hield hij hierover lezingen in Amsterdam en Hilversum dat door duizenden mensen, waaronder honderden dienstplichtige militairen, werden bezocht. Dit tot groot ongenoegen van de autoriteiten. Op donderdagochtend 3 oktober 1946 werd Pootjes dan ook door de politie van zijn bed gelicht omdat hij “een bepaalde politieke activiteit aan de dag legde”. Pas op 15 augustus 1947 werd tegen hem vier jaar gevangenisstraf geëist “wegens het aanzetten tot desertie”. De rechtbank deed echter geen uitspraak omdat men twijfelde aan de geestelijke vermogens van Pootjes. De rechter vond blijkbaar dat iemand die dienstplichtige militairen terecht op artikel 192 van de Grondwet wees niet goed bij zijn hoofd was……

04

05

Zie ook mijn artikel over de dienstplichtige sergeant Joost van der Grijp: De Grondwet mocht niet baten.

Gerard